De Nederlandse opsporingsdiensten hebben in 2015 opnieuw minder informatie opgevraagd bij (mobiele) providers. Het aantal opvragingen daalt sinds 2012 hard. Dit jaar daalt het aantal met 17 procent. De opsporingsdiensten tappen ook minder vaak gesprekken af, blijkt uit het jaarverslag van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
1,7 miljoen bevragingen bij providers
Uit het jaarverslag blijkt dat het ministerie van Veiligheid en Justitie 1,7 miljoen keer de persoonsgegevens bij mobiele providers heeft opgevraagd. In 88 procent van de gevallen leverde dat een resultaat op. In 2014 ging het nog om 2,1 miljoen bevragingen. Dat houdt in dat het aantal keer dat een Nederlandse opsporingsdienst gegevens opvraagt met 17 procent gedaald is.
De opsporingsdiensten verzoeken om gegevens via het centrale CIOT-bevragingspunt. Dat systeem stuurt de verzoeken door naar de telecom- en internetproviders. Providers kunnen er dan voor kiezen persoonsgegevens te uploaden naar een zogenaamde ‘black box’, waar de gegevens 24 uur worden bewaard. De Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en het Openbaar Ministerie kunnen bijvoorbeeld opvragen welke naam bij een telefoonnummer hoort.
Geen gegevens van inlichtingendiensten
Minister Plasterk weigert vrij te geven hoe vaak de inlichtingendiensten AIVD en MIVD informatie opvragen. Volgens de minister geeft het te veel inzicht in de werkwijzen van de diensten. De Raad van State vindt dat Plasterk de weigering van een betere motivatie moet voorzien.
In 2015 lag de nadruk vooral op het bestrijden van criminele dienstverleners op het internet. Hostingproviders zouden nog altijd onbewust internetcriminaliteit faciliteren. Volgens de TU Delft en de Autoriteit Consument en Markt is op dat vlak nog weinig vooruitgang geboekt.